Skip to main content.

De mythe van de omgekeerde transferts (7) - De personele belasting

In 1822 was de wetgever goed geïnspireerd bij het ontwerpen van een weeldebelasting, die als aanvulling en correctie op de grond- en bedrijfsbelasting werd gezien. De grondslagen waren goed gekozen. In principe waren ze tevens vrij eenvoudig te controleren, zonder dat de burger al te veel werd lastig gevallen. Zowat 90% van de opbrengst verwees naar de kwaliteit van de huisvesting en wie niet in een `fatsoenlijk' huis woonde, werd door de fiscus zelfs van de rol geweerd.
De kwaliteit van de huisvesting is een uitstekend criterium om de welvaart van een gezin te beoordelen. Niet het kadastraal inkomen werd als basis gekozen, wel de bruto huurprijs zoals die door de fiscale diensten in iedere gemeente werd vastgesteld. Later, in 1879, werd een onderzoek van de Dienst Registratie en Domeinen van de jaren 1872-1876 als richtinggevend opgelegd. Andere studies volgden, maar van enige controle was er geen sprake.

De huurprijs van de woning was zelfs een zwak gegeven: hoge huishuren betekenden dat meer gezinnen door de belasting werden getroffen. Gedetailleerde en comparatieve data over huishuren per regio zijn niet voorhanden. De enquête van 1891 (zie grondbelasting) bracht echter geen grote regionale verschillen in woonkwaliteit of sociale ongelijkheid aan het licht. De personele belasting deed dat wel.

In 1910, toen Wallonië meer gezinnen telde dan Vlaanderen, bracht het zuiden slechts 37,5% op van de belasting op de huurwaarden en het noorden 62,5%. Met de lasten op deuren en vensters, het belangrijkste onderdeel van de belasting, was dat niet anders. Wel speelde daar de oplopende taks per stuk volgens de bevolkingsomvang een rol. En wat dan met de belasting op het meubilair? Die bracht in 1910 nog heel precies 27,3% meer op in de Vlaamse provincies dan in de Waalse. In 1860 was dat zelfs 58% meer.

Volgens de fiscus waren de middenstand en de burgerij in Vlaanderen dus veel rijker dan in het Waalse landsgedeelte. In het noorden was bijna de helft van de gezinnen belast en ze betaalden gemiddeld flink wat meer dan de 38 of 39% betalende gezinnen in het zuiden.

De personele belasting werd als derde in de reeks besproken en voor de derde keer moet worden vastgesteld dat de Belgische wetgever schromelijk in gebreke is gebleven en geen poging heeft gewaagd om de wetgeving van 1822 te moderniseren. Een paar kleinigheden werden aangepast, maar dat de weeldebelasting eerder de demografische verschuivingen dan de groei van de welvaart volgde, deerde het parlement blijkbaar niet. De strenge wetgeving was pure fictie.

Die wetgevende windstilte had wel tot gevolg dat in een overwegend agrarisch Vlaanderen ook tijdens en na de agrarische crisis veel meer weelde werd belast dan in het snel groeiende industriële zuiden.
In Vlaanderen was de culturele elite afwezig, in Wallonië de financiële. Daar was de schoorsteenbaron naar Brussel vertrokken.

En over de elite gesproken: ze was bereid de weeldebelasting te manipuleren om de politieke macht niet te laten verwateren. Vreemd genoeg werd de fiscaliteit niet aangepast toen met de aanvaarding van het algemeen meervoudig stemrecht het doek over de zelfgenoegzame elite bijna was gevallen.

(HANNES, J., De mythe van de omgekeerde transferts, Roularta Books Roeselare, 2007, pag. 71-73) ^ TOP

11-07-07 - 15:28:26 - - item printen - item mailen

Share/Save/Bookmark -

Comments

Reageer
Dit bericht is gesloten. Hierdoor zijn reacties of stemmen niet langer mogelijk.